De keuze voor de fabriek in Dingolfing is natuurlijk niet toevallig. Het is daar dat BMW in 1967 de koetswerkbouwer Glas overnam. Glas had zijn eigen Goggomobil, en had in 1964 de Italiaanse designer Pietro Frua onder de arm genomen voor de erg sierlijke Glas 1300 GT Coupé. Daar kwam in 1965 de 1700 GT bij. In 1967 nam BMW Glas over, waarna de GT meer BMW-onderdelen kreeg… net als de niertjes in de neus. Zo werd de Glas GT de BMW 1600 GT, met 105 pk uit de 1,6-liter motor van de BMW 1600 Ti.
Op vraag van de VS
Op vraag van de Amerikaanse BMW-invoerder Max Hoffmann – de man die de 507 roadster mogelijk maakte – onderzocht BMW de mogelijkheid om ook een cabrio van de kleine GT af te leiden. Op zich niet de moeilijkste vraag, want van de Glas GT bestond al een cabrio. Frua werd opnieuw onder de arm genomen voor het design en op 16 november 1967 waren twee cabrio-prototypes klaar in Dingolfing. Eén prototype crashte bij een ongeval en is vervolgens vernietigd. De plannen voor de GT Convertible werden afgevoerd, en BMW gaf de laatst overblijvende cabrio cadeau aan zijn hoofdaandeelhouder, Herbert Quandt.
Stagiairs
De auto bleef lang in het bezit van de familie Quandt, die ook nu de scepter zwaait bij BMW. Uiteindelijk werd hij toch verkocht, en hij veranderde enkele keren van eigenaar vooral hij in München bij het Allianz Techisch Centrum belandde. Daar kon BMW Classic er uiteindelijk de hand op leggen.
De BMW 1600 GT Convertible werd teruggebracht naar Dingolfing, waar onder meer de 5-reeks, de 7-reeks en de 8-reeks van de band lopen. BMW schakelde zijn stagiairs koetswerkbouw in om de Convertible te restaureren. Oude onderdelen werden ofwel nieuw geleverd, ofwel helemaal opnieuw gemaakt op basis van de oude plannen. Het resultaat is ronduit prachtig.